MUSEUM JOODSE SCHOOLTJE
JOODSE
SCHOOLTJE

Informatie naar aanleiding van de documentaire 'Het wonder van de brief'.

De brief is een recent gevonden liefdesbrief van Jakob van Dam uit Leek aan Rosa Benima uit het Duitse Bunde.

Jakob werd als zoon van Berend van Dam en Frouwke van Dam-Meijer op 11 februari 1884 in Leek geboren. Vader Berend werd in Tolbert geboren en moeder Frouwke kwam uit Bedum. Zij trouwden in 1873 en kregen 2 dochters (Bertha en Klaartje) en 5 zonen (Jozef, Levie, Philip, Jakob en Samuel). Jakob was het zesde kind. Berend en zijn vrouw woonden in 1881 even kort in Groningen, in de Nieuwstraat, maar in 1882 keerden zij terug naar Leek. Zij woonden met hun kinderen in een huurhuis aan de Schreiershoek. Het gezin had een woonvertrek van 14 m² met een zolder waar enkele kinderen sliepen. Achter het huis was een stookplaats waar ook werd geslacht. Berend van Dam werkte als slager soms samen met zijn neef Miechiel van Dam die een slagerij had in de Tolberterstraat.

Berend’s zonen Philip en Samuel van Dam namen de slagerij van hun vader over en werkten samen onder de naam gebroeders B. van Dam. Philip deed de slagerij en Samuel was op pad als veehandelaar. Jozef en Samuel van Dam die in 1903 nog bij hun ouders aan de Schreiershoek woonden stonden te boek als “slager en koopman”. Tien jaar later begon Jozef een eigen veehandel.

Net als zijn broer Samuel had Jozef al voor 1910 de beschikking over een fiets. Zo’n fiets was geen geringe investering, maar het grotere gebied dat de koopman ermee kon bereizen maakte dat meer dan goed. De veeteelt in de omgeving van Leek rond de eeuwwisseling sterk toegenomen en dus ook de handel in vee.

In 1930 woonden beide broers Jozef en Samuel aan de Nieuwe Streek. Achter het huis van Jozef stond een grote schuur waar hij koeien op stal kon zetten en hooi opsloeg. Samuel was een commissionair, die koeien en varkens opkocht voor de exportfabriek. Tijdens zomerse avonduren zaten de van Dam’s en andere buren van de Nieuwe Streek op de banken onder de lindenrij voor de huizen.

Moeder Frouwke Meijer overleed in 1922 en vader Berend in 1929, beide ouders liggen op de Joodse begraafplaats aan de Diepswal begraven. Ook de ongetrouwde zus Bertha en broer Levie die beide in het najaar van 1918 overleden, liggen daar begraven.

Alle broers van Jakob zaten in de veehandel of het slagersvak. Jakob was de uitzondering, hij ging een opleiding voor godsdienstonderwijzer volgen. Jakobs oudste broer Jozef trouwde met Carolina Benima de oudere zus van Jakobs vrouw Rosa Benima.

De broers van Dam waren allemaal actief in het verenigingsleven. Jozef speelde trompet in het fanfarekorps “Het Leekster Bloempje”, Philip was dirigent van de zangvereniging “Aurora” en bestuurslid van de ijsclub en van de voetbalvereniging VVV en Samuel was ook verenigingsbestuurder.

Philip vertrok in 1928 naar Groningen. In 1941 woonden Philip en zijn vrouw Frouwke Hoogstraal in de Witte de Withstraat 15a in Groningen. Zij hadden geen kinderen.

Jozef en zijn vrouw Carolina kregen vier kinderen, 3 overleefden de oorlog, de jongste zoon Leo werd in Auschwitz vermoord. Jozef kwam in 1942 om het leven door een ongeluk met de Drachtster Tram.

Toen Carolina van Dam-Benima met de andere Leekster Joden werd opgepakt had zij een aanbod van de schipper Buitenkamp om haar op zijn schip te verbergen afgeslagen. Zij nam afscheid met de woorden: “ik heb mijn man verloren en Leo, mijn jongste zoon is gedeporteerd naar Polen, ik voel dat hij niet meer leeft… Ik bid alleen dat God mijn andere drie kinderen en hun gezin zal laten leven” Voor de tram die ochtend vertrok legde zij haar handen op het hoofd van haar oudste dochter Frieda en zegende haar met het uitspreken van een aloude Joodse zegen. Haar bede zou verhoord worden, haar overgebleven kinderen zouden gespaard worden Zelf werd Carolina Benima in het verre Polen vermoord, waar inderdaad haar jongste zoon haar voorgegaan was. Ook haar ongetrouwde zus Jeanette Benima, die sinds 1938 bij haar inwoonde, werd op die zelfde dag in Auschwitz vermoord.

Zowel Philip en zijn vrouw als de jongste broer Samuel en zijn vrouw en zoon werden in Auschwitz vermoord. Alleen de zus Klaartje overleefde de oorlog, haar man Jacob van Haren pleegde in 1942, de nacht voor de deportatie, zelfmoord.

Jakob van Dam verliet zijn ouderlijk huis in Leek al vroeg om de opleiding tot godsdienstleraar te gaan volgen. Toen hij een keer bij zijn ouders in Leek te logeren was las hij op 6 augustus 1916 in de Leekster Courant een stuk van een lid van de gereformeerde gemeente De Wilp, de heer G.Burgij. Waarop hij reageerde.

Jakob en Rosa trouwden in 1914 in Bunde (Duitsland) waar Rosa woonde. Jakob was 29 jaar en Rosa 24 jaar oud. Jakob was sinds 1913 voorzanger en onderwijzer bij de Joodse gemeente in Amersfoort. Jakob en Rosa woonden toen de oorlog uitbrak in de Wijersstraat 37 in Amersfoort. De moeder van Rosa, de 87 jarige weduwe Frederike Levij woonde bij hun in. Zij kregen drie kinderen. Hun eerste kind een zoontje, Max genaamd werd in 1914 geboren en overleed twee dagen later. In 1915 werd weer een zoontje geboren die zij Max noemden. Hij ging na de oorlog evenals zijn zus naar Amerika, was werkzaam als chemicus en overleed daar in 1983. Het derde kind was dochter Fernandina van Dam. Zij trouwde met Benjamin van der Hoek (zoon van Levie van der Hoek overleden 1943 te Sobibor en Grietje de Haan overleden 1943 te Sobibor). Fernandina is ‘tante Ferdy’ uit de documentaire, zij overleefden in de onderduik. Ferdy en Ben kregen twee kinderen Jacques (Jehudi alias Frits) en Rose-Mirjam en vertrokken na de oorlog naar Amerika.

Jakob van Dam was behalve leraar en voorzanger ook secretaris van de Kerkenraad. Daarnaast was hij lid van het Amersfoortse subcomité van het Comité voor Joodse Vluchtelingen. Op 9 juli 1942 vond de laatste Choepa (trouwdienst) plaats in de synagoge van Amersfoort. Jacob van Dam zegende het huwelijk in en sprak over de volgende tekst: ‘Er is een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen. Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd….”

Jakob van Dam en Rosa Benima konden tijdens de oorlog onderduiken, de ouders samen aan de Eikenlaan 9 in Zeist, hun kinderen ieder op een ander adres. Uit stukken in het politiearchief in Zeist is gebleken dat het echtpaar Van Dam op 4 maart 1944 op hun onderduikadres is gearresteerd. Om 13.00 uur werden zij naar het politiebureau te Zeist gebracht en om 17.30 uur werden zij overgebracht naar het hoofdbureau te Utrecht. Jakob en Rosa werden op 26-3-1944 in Auschwitz vermoord.

Naast de haar twee zussen Carolina en Jeanette had Rosa Benima nog een broer Louis, die met zijn vrouw in Winschoten woonde, ook zij zijn in Auschwitz vermoord. Rosa’s moeder, Frederike Levij, die bij haar inwoonde, was al 88 jaar toen zij naar Amsterdam moesten verhuizen, daar overleed haar moeder in januari 1943.

De dochter Ferdy en haar man en zoontje zaten ook ondergedoken in Zeist en overleefden de oorlog in de onderduik. In de documentaire ‘Het wonder van de brief’ wordt uitvoerig ingegaan op hun situatie.

Ferdy schreef tijdens de onderduik periode in 1943 een sinterklaasgedicht. Hierin schetst zij de situatie en noemt zij de onderduikgevers en verzetsmensen, aan het eind spreekt zij de hoop op vrede uit.

 

Reactie van Jakob op artikel dhr. Burgij

Jakob van Dam schreef: “ Wat de leer van Mozes betreft, deze moge voortreffelijk zijn, maar bij de leer van Christus is ze, vooral wat naastenliefde en verdraagzaamheid aangaat, niet te vergelijken”. Burgij motiveerde deze stelling met (Deutr.19:21 ) ‘leven om leven, oog om oog, tand om tand en (Matth..5: 38-44) te plaatsen waar Christus zegt: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is, Oog om oog en tand om tand. Maar ik zeg u, den boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechter wang, keer hem ook de andere toe”.

Jakob, als Israëlitische godsdienst onderwijzer, meende dat hij dit niet op zich kon laten zitten en antwoorden in de Leekster Courant. “ De juiste verhouding tussen klok en klepel is ons menigmaal niet bekend. De heer Burgij neme zich dat eens goed ter harte. Laat ik voorop zeggen dat de geheele ideale zedeleer van Matth. 5 in de Talmoed staat. Voor elke gedachte, kunt u geachte heer Burgij, een geheele reeks Talmoedplaatsen vinden; ja soms letterlijk en nog breedvoeriger. Toen een een heiden tot Hillel kwam met de woorden”Ik wil Jood worden, wanneer gij mij uwe wet leert gedurende den tijd dat ik op één been sta” antwoorden Hillel” Doe nooit een ander wat gij niet wilt dat men u doe”. Zie daar de gehele wet. Al het andere is toepassing en verklaring. Waar vindt ge vijandenhaat in de Joodsche leer? Jakob gaf meer voorbeelden en noemde de Jodenvervolging in de 13e eeuw (naar aanleiding van de kruistochten) Hij eindigde door op te merken dat de christenen die zo graag allerlei Joodse profeten citeerden zich wel eens serieuzer met het Jodendom bezig mochten houden: ‘ Wer den Dichter will verstehen, muss in Dichters lande gehen”.

Burgij voelde zich aangevallen. In zijn antwoord(eveneens in de Leekster Courant) noemde hij Jakob van Dam een ‘ridder zonder vrees of blaam, die met luid geschetter van kermistoonen het krijt binnen stuift, om het tournooiveld in een slagveld te herscheppen. Met Oostersch fanatisme om niet te zeggen met Joodsche brutaliteit, tracht hij den tegenstander te overbluffen. Hoe komt ge er toch toe, mijn beste man. Met die Talmoed te schermen? Vooral tegen niet-theologen: want ik vermoed dat er buiten de Rabbi of godsdienstonderwijzer geen Jood weet wat er in de Talmoed staat. En van de 100 Joden zijn er geen 2 die weten wat voor ding dat wetboek der nieuwere Joden is. Dat de kruistochten speciaal Jodenvervolging waren, daar heb ik nog nooit van gehoord. Dat er met al die Turken ook wel eens een Joodje van de baan gekikkerd is, is best mogelijk. Die Heeren kruisvaarders waren ruwe boeren en mogelijk hebben ze gedacht. ’t Is toch lood om oud ijzer. Evenwel als ’t waar is dan is het een te betreuren feit. Ik wil gaarne betuigen dat ik grooten eerbied koester voor Mozes, de geweldig in de goede zin des woords, zoo het Oude Testament hem beschrijft. Zijn boeken lees ik steeds met genoegen, van welke de gezondheidsleer, om iets te noemen, een voorbeeld mag heeten voor ieder. Waarlijk, om met Alexander de Groote te spreken, als ik geen christen was zou ik Jood willen zijn.

-- Eigenlijk is hier sprake van een tweeslachtige houding van de heer Burgij. Hierbij moet vermeld worden dat de kleine groep Westerkwartierders die in de Tweede Wereldoorlog Joodse onderduikers heeft opgenomen voor het grootse deel uit orthodoxe christenen bestond. --