MUSEUM JOODSE SCHOOLTJE
JOODSE
SCHOOLTJE

Tentoonstelling SHALOM & MOI  in 2015
De aanleiding voor deze tentoonstelling was dat 70 jaar geleden de Tweede Wereldoorlog, werd beëindigd. 

De tentoonstelling ‘Shalom & Moi’ in Museum Nienoord besteedde in het najaar van 2015 uitgebreid aandacht aan het Joodse leven in de regio's Westerkwartier (Groningen) en Noordenveld (Drenthe). De gebruiken, de feestdagen, het dagelijks leven en de eredienst in de synagoge werden aan de hand van voorwerpen uit o.a. de collectie van Museum Het Joodse Schooltje verbeeld. Deze objecten uit de collectie van het Joodse Schooltje personifieerden het verhaal over de Joden uit Leek en omstreken, waarbij tekst, foto’s, archiefstukken, filmbeelden en joodse muziek het beeld compleet maakten. Ook werd aandacht besteed aan de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Centraal stonden de persoonlijke verhalen aan de hand van een object, een overlevering, ansichtkaarten, foto’s en briefwisselingen. 
Het Museum Het Joodse Schooltje en Museum Nienoord was samen met de Historische Kring gemeente Leek e.o. initiatiefnemer voor deze tijdelijke expositie, die was samengesteld door Willy van der Schuit. 
Ook werden de foto expositie “Hertha’s Leven “ van Reli Avrahami getoond. Reli Avrahami, fotograaf uit Israël, legde in 2008 het levensverhaal van haar moeder
Hertha Denneboom vast met foto’s. Hertha, nu Tzvia genaamd werd in 1931 geboren in Leek en overleefde met haar zus Selma en moeder Eva de oorlog door onder te duiken. Ze emigreerde in 1948 naar Palestina, waar ze trouwde met Hezy en drie dochters kreeg.
Reli heeft  in "Hertha’s leven" het leven van haar moeder van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog  en erna, zowel in Nederland als in Israël fotografisch vastgelegd. Op deze reis vergezelden haar dochters Reli, Anat en Dorit hun moeder naar de plekken die belangrijk voor haar waren.

 

Tentoonstelling Shalom en Moi en Toespraak bij de opening van de tentoonstelling door Ronald Leopold

De tentoonstelling Shalom & Moi schetste een beeld van de rituelen en gebruiken van de Joodse wereldcultuur en hoe die in het Westerkwartier en Noordenveld een gezicht hebben gekregen.

Het Joodse leven begint in deze regio zo’n drie eeuwen geleden. Immigranten uit Duitsland trokken rond met koopwaar en vestigden zich een enkele keer in deze regio. In de Nederlanden mochten Joden geen overheidsfuncties bekleden en deelnemen aan beroepsgilden. Daarom leefden de meeste Joden in deze contreien van vee- en vleeshandel en de handel in manufacturen, soms gecombineerd. Men bleef ergens wonen als de zaken goed gingen. Maar ook velen trokken rond omdat het moeilijk was een vestigingsvergunning te krijgen.
In 1796, een jaar na de vorming van de Bataafse Republiek, kregen de Nederlandse Joden het volledige burgerrecht. Dit leidde niet direct tot een verandering in de levensomstandigheden, maar het aantal Joodse gezinnen in de regio nam wel toe. In 1805 was het aantal huishoudens zo groot, dat een Joodse gemeente, een kille, in Leek kon worden opgericht. Het aantal Joden in Leek groeide gestaag, met op het hoogtepunt van ongeveer 200 in 1880. Daarna nam het aantal af men trok naar de grote steden als Groningen en Amsterdam. De Joodse gezinnen die bleven, behoorden meestal tot de gegoede middenklasse. Dat gold ook voor de Joodse gemeenschap in de noordelijk gelegen dorpen, relatief ver weg van de kern in Leek. De in 1879 opgerichte gemeente in Grijpskerk zag de leden afnemen tot 24 personen in 1939. In Leek was de daling ongeveer 95 Joden in 1939. 
Twee werelden worden één.
De Joden spraken het dialect van het dorp waarin ze woonden en deden mee in het economisch leven. Men woonde naast elkaar en leerde over elkaars gebruiken. De ‘vreemdelingen’ maakten deel uit van de samenleving, ook al spraken ze onderling soms nog Jiddisch en waren ze een exponent van de Joodse wereldcultuur. Vanaf 1900 kwamen beide werelden elkaar langzaam maar zeker nader. Joodse en niet-Joodse inwoners deden volop mee aan het bloeiende verenigingsleven. Ook bekleedden Joden functies in het openbare leven, wat vijftig jaar eerder ondenkbaar was geweest. Totdat de Tweede Wereldoorlog hier een einde aan maakte.  


TOESPRAAK OPENING TENTOONSTELLING ‘SHALOM & MOI’ IN LEEK  03-09-2015 door Ronald Leopold, algemeen directeur Anne Frank Stichting.


Dames en heren,

Vandaag op de kop af 71 jaar geleden, op 3 september 1944, vertrok vanuit Kamp Westerbork het laatste transport uit Nederland naar Auschwitz. Op de transportlijst staan de namen van 1023 personen, allemaal Joden. Onder hen Anne Frank, haar oudere zus Margot, haar vader Otto, haar moeder Edith en de vier andere onderduikers uit het Achterhuis aan de Prinsengracht in Amsterdam. Een maand eerder, op 4 augustus 1944, waren ze gepakt, waarschijnlijk na verraad. Het was het einde van een onderduik die dankzij de moedige inzet van een klein aantal helpers ruim twee jaar had geduurd. In die periode was bij de onderduikers allengs de hoop op overleven gegroeid. Ze hadden in juni van dat jaar het nieuws gehoord over de invasie in Normandië en hielden sindsdien de opmars van de geallieerden nauwgezet bij. De vrijheid was in aantocht! In januari van dat jaar schreef Anne Frank in haar dagboek: ‘(de helpers hebben) ons er tot nu doorheen getrokken en (zullen) ons hopelijk helemaal op het droge afleveren.’ De gebeurtenissen op die fatale ochtend van 4 augustus 1944 boorden die hoop de grond in. Na enkele dagen in een politiecel in Amsterdam te hebben doorgebracht werden de acht onderduikers eerst naar Kamp Westerbork overgebracht en vervolgens via Auschwitz naar verschillende concentratie- en vernietigingskampen. Van hen zou alleen Otto Frank de oorlog overleven.

Het allereerste transport vanuit Kamp Westerbork naar Auschwitz had ruim twee jaar daarvoor plaatsgevonden, op 15 juli 1942. Het is een transport dat voor de Joden uit Leek en omgeving een bijzondere en bittere betekenis heeft. Joodse mannen uit deze streek, die kort daarvoor waren opgepakt om zogenaamd tewerkgesteld te worden, zijn al met dat eerste transport gedeporteerd. Geen van hen heeft de oorlog overleefd. Dat geldt ook voor de andere gedeporteerde Joden uit Leek. De meesten van hen werden op de late sjabbesavond van 27 november 1942 uit hun huizen gehaald, verzameld in het gemeentehuis en van daaruit naar Westerbork afgevoerd. Die avond verdwenen de Joden uit Leek.

Het heeft tot in de jaren tachtig geduurd voordat de Jodenvervolging en de Sjoa in Nederland een volwaardige plaats kregen in het algemene geschiedbeeld van deze periode. De ontberingen en de terreur tijdens de bezetting in combinatie met het verlies van onze vrijheid en soevereiniteit hebben lang de herinnering aan de oorlog gedomineerd. Tekenend daarvoor is het feit, dat het Achterhuis aan de Prinsengracht in de jaren vijftig ternauwernood van de sloop is gered. Het kon namelijk niet beschouwd worden als een monument van historische of culturele waarde, aldus onze toenmalige regering in een brief aan een pleitbezorger voor behoud van dit huis. 
Leek en omstreken vormden geen uitzondering op dit algemene beeld. In het Leek van de jaren zestig en zeventig, waarin ik ben opgegroeid, was de herinnering aan haar Joodse gemeenschap en haar vernietiging goeddeels afwezig. Ik herinner me een in eigen beheer uitgegeven boekje van Iwe Postema, toen nog kruidenier, over de familie van Dam, maar dat was het dan ook wel zo’n beetje. Ik ging naar de Centrumschool aan de Samuel Leviestraat maar het is pas ver na mijn schooltijd tot mij doorgedrongen dat die straatnaam een verwijzing bevat naar de Joodse geschiedenis van mijn dorp. Datzelfde geldt voor het gebouwtje aan het Boveneind dat we vanuit klas 5 en 6 konden zien en dat iets met Joden te maken zou hebben gehad. Leek bouwde in de jaren zestig en zeventig net als de rest van Nederland aan de toekomst en had weinig boodschap aan het verleden.

Gelukkig is de aandacht voor deze donkerste bladzijde uit onze geschiedenis sindsdien sterk toegenomen. Zie bijvoorbeeld het aantal bezoekers aan het Anne Frank Huis dat in ruim tien jaar tijd is verdubbeld en nog ieder jaar toeneemt met zo’n drie procent. Meer dan 1,2 miljoen mensen bezochten vorig jaar het Huis, 40% van hen is jonger dan 25 jaar. 
Een vergelijkbare ontwikkeling doet zich voor bij de herinnerings- en herdenkingscentra in Nederland zoals Kamp Westerbork, Kamp Vught en Kamp Amersfoort en de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam.  Ook zij signaleren al jaren een groeiende interesse en bezoekersaantallen. 

Dezelfde toegenomen aandacht voor deze periode is in Leek zichtbaar en merkbaar, bijvoorbeeld in de vorm van de jaarlijkse herdenking en uiteraard door de herbouw van het Joodse schooltje in 1995. Ook het recente initiatief om zogeheten Stolpersteine neer te leggen bij de huizen waar voor de oorlog de Leekster Joden hebben gewoond past in dit patroon, net als de zojuist gepresenteerde wandelgids Leek - Westerbork . Al deze initiatieven zijn in de eerste plaats te begrijpen als een eerbetoon aan hen die er niet meer zijn. Ze werden uit het dorp verdreven en ver van hier vermoord om wie zij waren. Maar de hernieuwde aandacht is niet alleen een eerbetoon, ze heeft ook een eigentijdse functie. Anno 2015 moeten wij leven met het gegeven dat, zoals de toenmalige koningin Beatrix het twintig jaar geleden verwoordde in een rede voor het Israëlische parlement, het Nederlandse volk in de jaren 1940-1945 de ondergang van zijn joodse medeburgers niet heeft kunnen verhinderen. Dat geldt voor Amsterdam waar vandaan 60.000 Joden werden afgevoerd en vermoord, en dat geldt ook voor Leek, waar vandaan 61 Joden werden weggevoerd en vermoord. Dat is ruim 70 jaar na dato nog altijd een even pijnlijk als ongemakkelijk gegeven. Het dagelijks leven heeft de oorlog overwoekerd, de geschiedenis heeft zijn loop hernomen, nieuwe generaties zijn geboren. De huizen, waar eens de Joden hebben gewoond, aan de Bosweg, het Boveneind, de Schreiershoek, zijn opgeslokt door de loop van de geschiedenis en door nieuwe werkelijkheden.
Maar onder de nieuwe werkelijkheden in de straten van Leek ligt, net als in andere steden en dorpen van Nederland, de leegte die de vermoorde Joodse medeburgers hebben achtergelaten. Het is een leegte die weliswaar aan het oog is onttrokken maar die nog steeds doorwerkt in ons leven. Rika Oudgenoeg, ze was twee jaar toen ze in de gaskamers van Auschwitz werd vermoord, en Izak Levij, hij bereikte de leeftijd van één jaar, hadden nu misschien gewaardeerde of zelfs vooraanstaande Leeksters kunnen zijn, eenvoudige mensen zonder poespas, recht door zee, zoals we dat hier gewend zijn, leden misschien ook van een bloeiende joodse gemeente met een eigen sjoel midden in het dorp. Maar aan Rika herinnert nog slechts een mooie foto met een strik in haar haar, zoals het dagboek van Anne Frank in de serene leegte van het Achterhuis herinnert aan haar onvoltooide leven. Ze vormen littekens van afwezigheid die ons doen beseffen hoezeer ons land door de oorlog voor altijd is veranderd.

Dat brengt mij bij de eigentijdse functie van de groeiende aandacht voor de Jodenvervolging en de Sjoa. We geven ons over aan de lege plekken uit het verleden en de afwezigheid van dierbaren opdat we daarna weer in staat zijn verder te leven in de werkelijkheid van nu die zich zo moeilijk verhoudt tot de werkelijkheid van toen. Door hen die er niet meer zijn weer voor even in onze armen te sluiten, door het zoeklicht te laten vallen op wie zij waren en hoe zij leefden wordt het mogelijk om het grote verlies van toen deel te laten uitmaken van ons dagelijks leven. Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats voor degenen voor wie dit verlies van persoonlijke aard is. Zij hebben verder moeten leven met het verlies van hun dierbaren, die nog altijd zo vreselijk worden gemist. Maar het geldt ook voor hen die geen persoonlijk verlies hebben gekend, een groep die met het verstrijken van de tijd steeds groter wordt. Zij moeten het gegeven dat ze nu wonen in een stad of een dorp waar zich nog niet zo lang geleden tragedies hebben afgespeeld zien te verenigen met hun alledaagse leventje in diezelfde omgeving. Of om de metafoor van de Stolpersteine te gebruiken: ze struikelen voor of zelfs in hun huis over de geschiedenis en willen tegelijkertijd in datzelfde huis een goed en zinvol leven leiden. Het verlies van toen en een betekenisvol leven nu met elkaar in harmonie brengen: daarom moeten we aandacht blijven geven aan wat er niet meer is.

De tentoonstelling ‘Shalom & Moi’ is daarvan een prachtig en voor mij, die in deze streek is geboren en opgegroeid, ontroerend voorbeeld. De tentoonstelling is onderdeel van een reeks initiatieven die gericht zijn op het in leven houden van de herinnering aan hen die van hun leven zijn beroofd. Die initiatieven geven in hun samenhang een rijk geschakeerd beeld van de Joodse gemeenschap in Leek en omstreken. Wat mij in deze initiatieven vooral heeft geraakt is de keuze om de Joden niet uitsluitend te portretteren als slachtoffers van de Sjoa, maar evengoed of misschien nog wel meer als bewoners van deze streek. We zien ze als Leeksters of Westerkwartierders, even gemakkelijk groetend met ‘shalom’ als met ‘moi’, even vanzelfsprekend verbonden met de eigen joodse gemeenschap als met de dorpsgemeenschap als geheel. Dat is ook de kracht en betekenis van deze tentoonstelling, die erin slaagt om via persoonlijke verhalen deze dubbele verbondenheid voelbaar te maken.

De initiatiefnemers en makers van deze tentoonstelling, de Samuel Levie Stichting/Museum het Joodse Schooltje, de Historische Kring Gemeente Leek e.o. en Museum Nienoord, kunnen daarvoor niet genoeg worden geprezen, net als de vele vrijwilligers die betrokken zijn bij de reeks aan activiteiten en alle overigen die in enigerlei vorm hun bijdrage hebben geleverd. Niet alleen ontrukken zij de vermoorde Joden uit deze streek aan de vergetelheid, maar zij stellen ons ook in staat om anno 2015 ons leven in de eigen omgeving betekenis te geven in het volle besef van de geschiedenis, van het rijke Joodse leven in deze streek en hoe daar een einde aan werd gemaakt. We houden Rika Oudgenoeg en Izak Levij in herinnering, net als Mozes Cohen die het niet gegeven was om thuis aan de Bosweg te sterven maar op zijn 86e naar Auschwitz werd gesleept om daar te worden vermoord. Ook al hebben we ze niet gekend, we voelen nog steeds hun afwezigheid. Hun geschiedenis maakt deel uit van ons heden. 
Zichronam livracha , hun aandenken zij tot zegen. We zullen ze niet vergeten.

Ronald Leopold